‘We hebben geluk, ze zijn nog niet dronken’
door Arjen Westra vanuit Goma en Bukavu
In Congo heerst vandaag officieel vrede. De belangrijkste rebellenleiders zijn vertegenwoordigd in een overgangsregering van nationale eenheid en er zijn plannen voor algemene verkiezingen in 2005. In werkelijkheid is de vrede evenwel ver te zoeken. Zo namen rebellen begin juni nog de stad Bukavu in en hielden er lelijk thuis. ,,Ik ben het gewend de bush in te vluchten met een matje en twee dagen zonder eten achter struiken te liggen.”
Terwijl het volle busje een korte stop maakt, duwen vrouwen bossen prei, knoflook en wortels door het raam naar binnen. De vrouw naast me heeft een flinke bestelling van cassavebladeren geplaatst, waardoor ik al gauw aan alle kanten in het zachte groen zit. Boven op de cassave wordt nog een kip naar binnen gegooid, met een uitnodiging om vanavond kippensoep te komen eten.
In de internationale pers worden de Congolezen afgeschilderd als een oorlogszuchtig volk dat de ene oorlog na de andere uitvecht, maar daar merk ik hier weinig van.
De weg van de Ugandese grens naar Goma is berucht omdat er vaak aanvallen plaatsvinden van de Banyamulenge, Congolezen van Rwandese (Tutsi-)afkomst.
De rebellen vallen geregeld auto’s aan. Begin juni liep de spanning nog bijzonder hoog op toen een groep Congolees-Rwandese rebellen, onder leiding van hun leider, Nkunda, en met de steun van een andere rebellengroep, de stad Bukavu, ten zuiden van Goma, innamen. Volgens Nkunda gebeurde dat uit wraak ,,voor de etnische moord op de tutsi’s door het Congolese leger”.
Onderzoek van de VN wees later uit dat ‘maar’ vier Tutsi’s waren gedood en dat er van een etnische zuivering geen sprake kon zijn. In de regering van nationale eenheid in Kinshasa zijn de belangrijkste rebellengroepen vertegenwoordigd. Maar andere groepen weigeren zich bij het Congolese leger aan te sluiten en lijken vooral aan het eigen belang te denken. Voor veel Congolezen zijn de rebellen vooral uit op de rijke bodemschatten van Congo: kobalt, diamant en coltan, dat gebruikt wordt in vliegtuigen, computers en mobiele telefoons.
,,Wat de rebellen precies willen, is niet duidelijk”, zegt Denis, die achter me zit in het busje. ,,Iedereen wil wat anders. Dat vechten moet gewoon ophouden. We zouden deze problemen niet hebben als Congo niet aan Burundi en Rwanda grensde.
Na twee uur over een hobbelige weg, langs uitgestrekte wouden en heuvels waarlangs de nevels naar beneden glijden, bereiken we Goma. Twee jaar geleden werd een groot deel van de stad bedolven onder de lava, na een uitbarsting van de naburige vulkaan.
Overal steken de daken van huizen uit de zwarte steen. Veel inwoners die hun huis kwijtraakten, wonen nog steeds in van plastic gemaakte hutten. Kinderen gebruiken roestende autowrakken als klimrek. Daartussen patrouilleren de troepen van de VN-vredesmacht Monuc. Op straat lopen ook veel Congolese soldaten. ,,Goma is rustig op dit moment”, zegt Denis. ,,Het leven gaat weer z’n normale gang.”
Bij een medewerker van een Artsen Zonder Grenzen vraag ik voor mijn vertrek of het veilig is in Bukavu. ,,Er wordt nog af en toe geplunderd”, zegt hij. ,,Van tijd tot tijd worden schoten gemeld.
Met de snelle boot duurt de tocht ruim twee uur. Dat is de veiligste manier om Bukavu te bereiken, want de weg over land gaat door rebellengebied.”
Drie dagen later zit ik aan boord van de MS Usisi , onderweg naar Bukavu. We varen langs donkergroene oevers. Links ligt Rwanda, rechts de met groen begroeide oever waar de inmiddels weer uit Bukavu weggevluchte rebellen zich verstoppen.
Vlak voordat we Bukavu bereiken, passeren we zes roestige vrachtschepen die op het water dobberen. Later zullen bewoners van Bukavu me vertellen dat daarmee wapens en Rwandese troepen aan land worden gebracht om het oosten van Congo in te nemen.
Ik kan het niet controleren, maar het past in het anti-Rwandagevoel dat ik ook al in Goma tegenkwam. Rwanda is de oorzaak van veel ellende in Oost-Congo, als je Congolezen moet geloven althans.
,,WELKOM in Bukavu, meneer. Alles is hier kalm.” Een soldaat van het Tiende Regiment van het Congolese leger lacht geruststellend naar me. Mijn tas wordt van boord gehaald, mijn paspoort gecontroleerd, de nodige formaliteiten afgehandeld. ,,Dit stempel klopt niet, maar als u me geld betaalt voor een sucré (een limonadeachtige frisdrank), mag u doorlopen”, zegt de douanebeambte, een zekere Pacifique, die zich vanaf nu mijn vriend noemt.
Tussen de af en aan lopende mensen, met manden fruit en brood op hun hoofd, vind ik mijn chauffeur, Justin (2). Zijn auto lijkt een luxe tussen de gammele auto’s die langsrijden. Het verschil met Goma is direct duidelijk: ik zie overal sporen van vernietiging en verwaarlozing. Auto’s die wielen missen, staan langs de weg, sommige uitgebrand. Gebouwen missen voorgevels, binnen ligt puin, gebroken ruiten.
De gevel van Pharmacie de Providence ziet eruit als een krentenbrood, vol kogelgaten. ,,Door de ‘korte oorlog’ — Congolezen hebben het altijd over ‘les quinze jours’ — worden dagelijkse goederen steeds schaarser’, zegt Omba Kamengele, de hoofdredacteur van Radio Maendeleo (Vooruitgang). ,,De schappen van de supermarkt zijn leeg. Ons radiostation is gespaard gebleven. De rebellen zijn hier geweest, maar ze hebben alleen een walkietalkie gestolen.”
Even later rijden we door het centrum. ,,In dit deel van de stad stond het Congolese leger twee weken geleden recht tegenover de Rwandese rebellen. In de wijk hierachter werden veel vrouwen verkracht”, zegt Justin.
Van andere gebouwen zijn de ruiten kapot. Boven de stad doen helikopters van Monuc, de VN-vredesmacht in Congo, hun dagelijkse ronde. Ze zien toe op het ruim een jaar oude bestand tussen Congo en de rebellen. In de straten zie ik langzaam rijdende auto’s, vaak zonder nummerbord. Soldaten van het Congolese leger in camouflage-uniform patrouilleren met kalasjnikovs.
Op de markt, de Grand Marché de Kadutu , wordt duidelijk wat de afgelopen dagen gebeurd is. Alleen de muren staan nog overeind. Zwartgeblakerde golfplaten hangen aan de zwartgeblakerde muren. Twee zware metalen deuren staan aan de kant. Aan de verbogen beugels is te zien dat ze met geweld ontzet zijn.
De grond ligt vol as. ,,In de nacht van op juni kwamen de Rwandezen”, zegt André, een van de getroffen handelaren. ,,Ik ben alles kwijtgeraakt. Ze hebben eerst geplunderd en daarna alles in brand gestoken.” In het overdekte marktgebouw onderhandelden klanten en handelaren tot voor kort schreeuwend over de prijs van hun schoenen, stoffen en andere koopwaar.
Er was nauwelijks ruimte om tussen de in lange rijen opgestelde kramen door te bewegen. Vandaag is het rustig. ,,Veel handelaren hebben al hun bezit verloren, daarom blijven ze thuis. Je hebt niet zomaar een nieuwe voorraad goederen aangevuld”, zegt André. ,,Gelukkig heb ik nog een kraam, waardoor ik nu iets heb om te verkopen.” Op het kantoor van de marktmeester wordt de omvang van de schade enigszins duidelijk. Hoewel. ,,Meneer, ze hebben hier alles weggehaald. Schrijft u alstublieft op dat we hulp nodig hebben”, zegt de marktmeester, Jean-Pierre Mukubaganui, nadat ik hem de hand heb geschud.
Volgens hem zijn alle computers die in de ruimte stonden, geroofd. Ik kijk om me heen: nergens een stopcontact te bekennen. Zo nu en dan komen handelaren binnen met een stuk papier waarop hun verloren voorraad staat. Een tiener verwijdert gebroken glas uit een kozijn.
Jean-Pierre schrijft bedragen op: 100 dollar, 3 dollar, dollar. De totale schade schat de marktmeester op ,,minimaal vijf miljoen dollar. Hoe kunnen we dat ooit herstellen? Van de oorlog van (toen Laurent Kabila de macht overnam) , hebben we de verzekeringspremie nog niet eens gekregen.
Toen is het gebouw van de coöperatie ook vernield.” Buiten staat inderdaad een compleet vernield gebouw. Aan de kant van de weg, tegen de achtergrond van de verbrande markt, zitten vrouwen met grote schalen roodbruine palmolie, kleine visjes en sorghum (een tropische graansoort).
Anderen verkopen koperen sieraden. ,,Muzungu!” (blanke) roept iemand. ,,Monuc!” roept iemand anders. ,,Prêtre”, roept nog een ander. ,,Als blanke ben je hier óf van de VN óf priester, anders kom je hier nu niet”, legt Justin uit.
WE zijn op weg naar onze auto, die ingesloten blijkt door een taxibusje. De eigenaar wast zijn auto met modderwater en weigert hem te verplaatsen, tenzij we hem betalen. Als ik hem om zijn sleutels vraag en zeg dat ik het zelf wel ga doen, maakt hij mokkend aanstalten om het busje toch een paar meter vooruit te rijden.
Uiteraard vraagt hij om geld ,,voor een sucré ”. Omstanders lachen en houden zelf hun hand op. Ook dat is Congo. Of misschien is net dat Congo. ,,Wat doe je als je wellicht voor minder dan een dollar per dag met je gezin moet zien te overleven?
Congolezen zijn gewend aan oorlog en armoede. Sinds is het hier of oorlog of hebben we een dictator”, zegt Justin. ,,Ik ben het gewend de bush in te vluchten met een matje en twee dagen zonder eten achter struiken te liggen terwijl de kogels over m’n hoofd vliegen.” We rijden door Bukavu, we zijn op weg naar een ziekenhuis waar vrouwen worden verpleegd die door de soldaten verkracht en verwond zijn. In de stad zie ik nog meer vernietiging, meer vergane gebouwen, meer armoede.
De verkrachte vrouwen en meisjes zijn door het Rode Kruis overgebracht naar het Hôpital Général de Référence de Panzi.
Van Louise Bashige, de vertrouwensvrouw van het ziekenhuis, krijgen we een bienvenu , een ferme handdruk en een zachtaardige glimlach. Ze vertelt over vrouwen en meisjes die de afgelopen tijd zijn binnengebracht. ,,We zijn gewend aan verkrachtingen door soldaten, maar de laatste keer was het extreem gewelddadig.” In een van de ziekenhuiszalen liggen vrouwen van verschillende leeftijden door elkaar die ‘hersteloperaties’ hebben gehad. Een operatie duurt snel zeven uur en bij sommigen moet het vier keer.
Sommigen zijn besmet met het HIV-virus, maar syfilis komt nog het meeste voor. ,,En de geestelijke schade is vaak onherstelbaar.” Binnen tel ik meer dan zestig vrouwen, in bedden met nauwelijks tien centimeter tussenruimte. In een andere zaal liggen kinderen met beschadigde benen en hoofdwonden. Volgens Louise zijn de afgelopen weken meer dan vrouwen verkracht. ,,Sommige vrouwen schamen zich, houden het stil en trekken zich terug.”
Op een rustig deel aan de rand van het ziekenhuisterrein zijn een aantal vrouwen vandaag aan lange tafels aan het handwerken. Bij binnenkomst in de halfopen ruimte roept Louise vrolijk habari (hoe gaat het). De vrouwen antwoorden in koor nzuri (het gaat goed).
Alle vrouwen krijgen een hand en een praatje. In een magazijn, tussen dozen injectiespuiten en verband, kan ik een aantal van hen spreken. De meesten van hen vinden het heel moeilijk om in de groep te praten over wat ze overkomen is. Een van hen is Véronique Ngalya (4), een montere Congolese. ,,Ik ben verkracht door Rwandese soldaten.
Ik kon zien dat ze Rwandees waren omdat ze lang en slank waren en een lange neus hadden. Veel van de vrouwen die ik ken, is hetzelfde overkomen. De soldaten kozen vrouwen uit om seks mee te hebben alsof het hun eigen vrouw was.
Mijn man wist ervan, maar als hij iets zou zeggen, zouden ze hem doodschieten, zeiden ze. Tegen een geweer kun je niet protesteren. Mijn man kon het na een tijd niet meer aanzien. Hij is gevlucht. Ik ben nu één keer geopereerd. Ik moet nog twee operaties ondergaan. Ik ben bang voor mannen.” Stilte. Véronique kijkt nergens heen. ,,Mijn man is nu getrouwd met een andere vrouw.”
Louise neemt haar hand en fluistert haar naam terwijl ze over haar hand wrijft: ,,Véronique.” Ze staat op, vertrekt zwijgend, de ogen neergeslagen. ,,Merci.”
Deborah Mwavita (3) doet de deur van het magazijn open en gaat zitten. Rustig begint ze te vertellen over wat ze heeft meegemaakt. ,,Ik ben verkracht door vier Rwandese soldaten toen ik maniok aan het verzamelen was.
Ze wilden me eerst doodschieten. Eentje was tegen en zei: ‘Nee, dat kost weer een patroon. Laten we haar verkrachten.’ Ik moest op de grond gaan liggen. Ik was negen maanden zwanger en stond op het punt te bevallen. Nadat ze me verkracht hadden, pakte een van hen z’n geweer en duwde het in m’n vagina.
Ik raakte bewusteloos. Ik werd wakker in het ziekenhuis. Daar hoorde ik dat m’n kind dood was. Het was een jongetje. Op mijn bed hoorde ik dat mijn man waarschijnlijk door dezelfde soldaten is doodgeschoten.” Ze voegt eraan toe dat al eerder haar ouders zijn doodgeschoten.
,,Mijn vader weigerde zijn dochter te verkrachten voor de ogen van de rest van de familie.” Na de gesprekken rijdt Louise met me mee. Onderweg praten we na over wat we hebben gehoord. ,,Ook de mannen houden er een trauma aan over. Dat blijft vaak buiten de aandacht.
Ik ken het verhaal van een man die zich moest uitkleden en op de grond moest gaan liggen. Zijn vrouw werd op hem neergelegd en verkracht door soldaten.” En ook: ,,De meeste vrouwen beschuldigen de Rwandezen, terwijl ik weet dat ook Congolese soldaten schuldig zijn.
Maar dat zullen ze nooit zeggen.” Onderweg een versperring: een stoel op de weg en springende en schreeuwende mensen. ,,U mag er niet langs! Eerst betalen. Onze vriend is zojuist gestorven en we hebben geen geld voor de begrafenis.” Ik geef wat geld.
De stoel wordt verwijderd en we kunnen doorrijden. Op de radio hoor ik dat president Kabila en Paul Kagame van Rwanda vredesbesprekingen houden in Nigeria. De grens met Rwanda is een paar dagen geleden gesloten omdat Congo het land ervan beschuldigt de rebellen te steunen. Aan de Congolese kant van de grens laten soldaten me door, in het verlaten Immigration-kantoor galmt Lingala-muziek uit een transistorradio, op een krakkemikkig bureau ligt een stapel papieren en leeg geschudde mappen.
De verf bladdert van de muren. Door het niemandsland loop ik langs de weg waarlangs korte tijd tevoren ook de rebellen de stad binnenliepen.
De Monuc-soldaten konden niets doen. Op de weg liggen lege munitieblikken. Aan de Congolese kant van de grens staan Congolese soldaten te praten. Een paar meter verderop zitten de soldaten van Monuc. Ik probeer met ze te praten, maar ze spreken geen Frans of Engels en kijken me vragend aan.
Uit de insignes op hun uniform blijkt dat ze uit Uruguay komen en gezamenlijk met de Congolezen de grens bewaken. De communicatie met de Franssprekende Congolezen lijkt niet echt soepel te gaan. Een soldaat deelt zwijgend een appel met zijn Congolese collega.
Aan de overkant van de rivier weinig activiteit. Geen soldaten te zien. Verder dan hier kom ik niet. Omdat de grens dicht is, zit er niets anders op dan via de Ugandese grens terug te reizen. Dezelfde weg waarlangs ik het land ben binnengekomen, enkele dagen geleden.
Net als op de heenweg is het weer gezellig in het busje. Plotseling een stilte, alsof iedereen de adem inhoudt. Over de schouder van de passagier voor me kan ik de reden zien. Een groep soldaten staat op de weg en houdt het busje aan. Banyamulenge, fluistert de vrouw naast me. De chauffeur wordt gegroet, een lach verschijnt op de jonge gezichten van de soldaten. ,,We hebben geluk”, zegt de vrouw. ,,Ze zijn nog niet dronken. Op deze weg worden geregeld auto’s overvallen.”
Ik hou mijn adem nog even in en verwacht ieder moment een schot na te krijgen maar dat blijft uit. Als ik de grens met Uganda over wandel, ben ik blij. ,,So you come from the Congo, my friend? Welcome!”